donderdag 10 maart 2016

Concept en Werkelijkheid in Vipassana.

Achariya Dhammuttamo (Adi Ichsan)

Alle beoefenaren van de op aandachtigheid gebaseerde contemplaties, zei het mindfulness; inzichtmeditatie of traditionele Vipassana maken gebruik van het verschil tussen concept en werkelijkheid. Misschien niet bewust bij mindfulness en inzichtmeditatie, maar wel degelijk in de praktijk als ze tijdens het volgen van de opgaande en neergaande bewegingen van de buikwand ineens merken dat de geest verwikkeld is in een dagdroom en een notitie maken van “dromen”, nemen vervolgens afstand van de inhoud van de dagdroom zonder te oordelen noch spijt te hebben.

Deze handeling is de meest basale vorm van actieve oplettendheid en maakt gebruik van het onderscheid tussen “concept” en “werkelijkheid”. Concepten kunnen we het beste begrijpen als een beschrijvende opsomming van inhoudelijke kenmerken en kwaliteiten van de door ons bewustzijn waargenomen fenomeen, die het mogelijk maakt dat wij het object kunnen herkennen en classificeren.

Bijvoorbeeld als je kijkt naar een kaarsvlam, richt je de aandacht naar het vuurtje en dan ontstaat de herkenning van “vlam” in de geest. De herkenning van de vlam is in dit geval een concept, omdat het een inhoudelijk beschrijving en herkenning geeft van de feitelijke consumptie van zuurstof, koolstof en waterstof op de kaarslont. De werkelijkheid echter is niet de “vlam” maar de transformatie van de moleculen van de betrokken stoffen op het lont. Vlam is slechts een begrip in de geest die de stoffelijke transformatie herkenbaar maakt en zelfs bruikbaar maakt voor de betrokkene (voor koken, licht enz.)

Concepten worden altijd door het bewustzijn gecreëerd ten behoeve van herkenning en controle van de omgeving, zowel materieel als ideëel. Wanneer verschillende concepten worden samengevoegd dan ontstaat de mogelijkheid tot idee vorming, die het mogelijk maken dat plannen, overwegingen, recapitulaties kunnen ontstaan. Concepten zijn dus creaties in ons bewustzijn, begrippen die opgeslagen zitten in onze geest. Hiervan is een groot deel volledig geïnternaliseerd, vanwege de noodzaak om te kunnen functioneren en te kunnen overleven in de wereld.

De werkelijkheid vanuit het gezichtspunt van de yogi tijdens het kijken naar de brandende kaarslont is echter niet “vlam” maar de daad van kijken, dus “zien”. De notitie die de yogi maakt is beseffen dat de ogen, een zintuig bases (Pali: aramana), aan het zien is. Dat is de werkelijkheid van het moment. Door de aandacht te verplaatsen van de inhoudelijke betekenis van de vlam naar de daad van kijken, komt de yogi los van identificatie met het geziene en is slechts bezig de werking van zijn/haar eigen perceptie te volgen. En zo ontstaat oplettendheid op het lichaam, op het gevoel, op het denken, en op de bewustzijnsobjecten zonder enig betrokkenheid met de kwaliteit of inhoud van de mentale objecten. Dit is het primaire effect van oplettendheid.

In Vipassana onderricht is het vermogen om onderscheid te kunnen maken tussen concept en werkelijkheid, de eerste taak die de yogi goed moet kunnen realiseren. Zonder een daadwerkelijk begrip over wat conceptueel is en wat werkelijkheid is tijdens het kijken, horen, zien, spreken, denken, bewegen, zitten, lopen enz. kan de yogi de echte Vipassana fase niet bereiken. In het Pali, de taal van de Sutta’s worden concepten paññati genoemd en de werkelijkheid paramattha. De Vipassana groot meester Ashin Janakabhivamsa zegt hierover dat:
“However in Vipassana Meditation every object of meditation must be absolute reality, ultimate reality, paramattha. In Vipassana Meditation no concept can be the object of meditation. Concept cannot be the object of Vipassana Meditation because Vipassana meditators need to realize the specific characteristics and general characteristics of mental and physical phenomena which is absolute reality.”  (CY)
Soms wordt er door onwetende yogi’s gedacht dat het onderscheid in concept en werkelijkheid een beïnvloeding is geweest vanuit de Mahayana leer van Conventionele Waarheid en Ultieme Waarheid naar de Theravada leer. Deze misvatting erbuiten gelaten, wordt het klassieke Vipassana onderricht volledig gebaseerd op deze Abhidhamma begrippen van concept en werkelijkheid. Zonder het onderscheid tussen de conceptuele herkenning en het ervaren van de werkelijkheid door contact van de zintuigen (Pali: Salayatana) met stimuli, kan geen Vipassana ontstaan.

De ultieme werkelijkheid kan echter niet alleen begrepen worden door horen, lezen of redeneren. Het moet gerealiseerd worden door meditatie beoefening: door het zelf te ervaren. Mahasi Sayadaw zegt hierover:
‘’In this regard, it is not meant that it is the correct realization of the knowledge based only by hearsay or by inference drawn. Only the kind of realization and knowledge gained by the Vipassana-yogi and Ariyas endowed with Jhana is deemed to be the genuine Knowledge of the Truth.” (MS p 159)
Dit komt omdat de premisse van Vipassana het vermogen is om veranderlijkheid, ongenoegzaamheid en oncontroleerbaarheid (Pali: Anicca; Dukha; Anatta) van bewustzijnsobjecten te herkennen. Pas dan bevindt de yogi zich formeel in Vipassana, de periode daarvoor waarbij de yogi het verschil tussen lichaam en geest ziet en langzaam de wisselwerking tussen beide begint te begrijpen, is slechts een voorfase van Vipassana (Pali: Parikamma Vipassana). En het zijn de effecten in de voorfase die het meest lijken op effecten van kalmte meditatie waarbij vreugde, kalmte, en eenpuntigheid van geest kunnen optreden.

In de Vipassana praxis wordt onder werkelijkheid verstaan de ultieme instantie van de yogi die ervaring of gewaar bepalen, dat zijn de 5 constituenten: lichaam, gevoelens, perceptie, conditioneringen en bewustzijn. Alleen door de samenbundeling van de constituenten ontstaat er een persoon gewaarzijn, waardoor verkeerde visie (Pali: Ditthi) ontstaat. Om tot de juiste visie (Pali: Samma Ditthi) te kunnen komen moet de yogi de aandacht blijven richten op de 5 constituenten, m.n. om uit te zoeken of de constituenten compact (Pali: ghanasa), continue (Pali: santati) en blijvend (Pali: nicca) zijn. Vandaar beveelt de Maha Satipathana Sutta (MN 44) dat de yogi de aandacht constant gericht houdt naar de 4 bases van oplettendheid: lichaam; gevoelens; denken (perceptie en bewustzijn samen) en mentale objecten (de conditioneringen).

Het voortdurend volgen van lichaam en geest kan niet anders dan de aanwezigheid van veranderlijkheid, ongenoegzaamheid en oncontroleerbaarheid van lichaam en geest onthullen, vooral door lang te gaan zitten, staan, lopen, of liggen en langdurig repeterende bewegingen van de ledenmaten te beoefenen. Dit is pas het domein van Vipassana met als doel de realisatie van de eerste Waarheid van de Vier Edele Waarheden: er is Lijden! Het verdere verloop van Vipassana is conform de Vier Edele Waarheden: de realisatie van de Oorzaak; de realisatie van Het Stoppen; en de realisatie van Het pad.

Dus de reden waarom bij Vipassana de aandacht alleen gericht blijft op de ultieme waarheid is dat alleen de 5 constituenten het lijden kunnen onthullen en uiteindelijk de verlossing leveren. Vandaar dat Vipassana niet een meditatie vorm is voor mensen die rust en kalmte zoeken of de confrontatie met zichzelf niet aan durven. Zogenaamde Vipassana leraren die niet consequent de leerlingen leiden naar een confrontatie met hun eigen terneergeslagenheid; angsten; walging en geïsoleerdheid zullen niet in staat zijn om de leerlingen naar de uiteindelijke bevrijding te brengen. Vipassana is een meditatievorm voor mensen die de confrontatie aandurven met de grilligheid en oncontroleerbaarheid van het eigen lichaam en de geest zonder in te grijpen. Die het weten dat juist uit de ontmoeting met depersonalisatie en dissociatie verschijnselen er een moment van wijsheid ontstaat, zoals de schoonheid van de bloei van een lotusbloem die zich in de modder bevindt.

Abbreviaties:
MN        Majjihma Nikaya
CY         Chanmyay Yeiktha site: “Anapanasati, Samatha or Vipassana Meditation”.

MS         Mahasi Sayadaw: “A pratical way of Vipassana, Vol. I”, trans. U Min Swe, Buddha Sasana              Nugraha Organization, Yangon, Myanmar, 2011, B.E. 2555. 

woensdag 2 maart 2016

Dhammavisie van Dhammuttamo (v.b.a. adi ichsan)

Inleiding

De perikelen rondom de scheiding van de oude groep Vipassana leraren heeft er toe geleid dat de voorheen verborgen onderling verschillende Dhammavisies van de leraren openbaar zijn geworden. Dit heeft nu tot gevolg dat het duidelijker is geworden welke soort Vipassana hier bij Dhammadipa en door mij onderwezen en begeleidt wordt. Hierdoor is bij mij de behoefte ontstaan om te verduidelijken waar ik voor sta en waarom ik de mening er op nahoud dat mijn Dhamma belevenis niet verenigbaar is met de beoefening van sommige van de voormalige collegae leraren. De verschillen zijn op drie fronten zichtbaar: 1. Sociaal –religieus; 2. Methodologisch – technisch; 3. Leraar – Leerling relatie. Het spreekt vanzelf dat ik als bestuurder van Dhammadipa ervoor zal zorgen dat de uitvoering van de genoemde visie gewaarborgd blijft als de inhoudelijke lijn bij Dhammadipa, zolang het resonantie vindt bij de Stichting. Hieronder zullen de uitgangspunten op deze drie gebieden verder gespecificeerd worden. Het spreekt vanzelf dat het moeilijk wordt voor mij om yogi’s te begeleiden die een andere insteek prefereren, zij worden geadviseerd om naar andere leraren te gaan.

 

Sociaal – religieus

De volgende kenmerken maken deel uit van de maatschappelijke visie:
1.       Leken en monniken vormen twee verschillende levenssferen, waarbij de interactie tussen de twee geformaliseerd worden in protocollen.

2.       Sangha is alleen van een gemeenschap van monniken en pas in de tweede instantie een gemeenschap van edele personen (vanaf sotapanna) bestaande uit verlichte leken en verlichte monniken.

3.       Leken gemeenschappen heten purisa en leiden een actief beroepsleven in de samenleving die tevens als bron voor hun broodwinning fungeren.

4.       Alleen de Sangha van monniken en nonnen is gerechtigd om dana te ontvangen, leken leraren en begeleiders ontvangen geen dana behalve als het ongevraagd gegeven wordt.

5.       Leken leraren geven de leerstof kosteloos zonder te bedelen voor dana van de yogi, het bedelen is een prerogatief van de Sangha.

6.       Leken en leken leraren, ongeacht edele persoon of niet, worden voor hun ethische ontwikkeling begeleid en bewaakt door een geestelijke (monnik of non) die lid is van de Sangha.

7.        Elke yogi houdt persoonlijk binding met de Sangha (d.w.z. actief een tempel steunen) om ervoor te zorgen dat hun ethische ontwikkeling gelijkmatig groeit met de meditatie beoefening.

8.       Een groep leken leraren, waar edele personen samen met wereldse personen samenwerken, is geen Sangha maar een Purisa, zonder consequenties van een Sangha.

9.       Leken leraren, ongeacht edele personen of niet, zijn ondergeschikt aan de Sangha en accepteren het laatste woord van de Sangha in Dhamma kwesties.

10.   Purisa, zowel voor de leraren als de yogis, hebben geen legitimiteit om Dhamma uitspraken te doen.

Methodologisch – technisch

A.    Invalshoek
De volgende kenmerken staan als uitgangspunt voor de invalshoek van de Vipassana zoals door mij wordt onderwezen:
1)     Het leertraject is het doorlopen van de 16 inzichtniveaus zoals in de Visuddhimaga is beschreven en afgeleid is van de ñanakatha van de Patisambidha Magga Sutta.
2)      Non-sektarische benaderingen worden uitgesloten zoals existentieel boeddhisme, boeddhistisch atheïsme, mindfulness, healing, rejuvenation en fluister technieken.
3)      Boeddhistische kalmerende technieken en concepten worden uitgesloten als meditatie objecten.
4)  Benadrukken van passieve waarneming en non interventie om acceptatie (patiggahana), zelfverloochening (nekkhama) en geduld (khanti) te ontwikkelen.
5)  De concrete uitvoering is een synthese van (1) de leer van Acharn Naeb: onder alle omstandigheden vermijden van een lineaire concentratie ontwikkeling; (2) de gevorderde techniek van Acharn Tong Sirimanggalo: concentratie opbouw door aandacht te beperken op Sabhava objecten (raken – zitten –rijzen - dalen); (3) de basis reactie van Mahasi Sayadaw: terstond aandacht richten naar de zintuigenbasis waar een fenomeen aan het ontstaan is; en (4) de basiseigenschap van oplettendheid zoals die door Acharn Sobhin Namto en Acharn Mettavihari geleerd werd: van moment tot moment steeds in het hier en nu verblijven, elk moment is een vers moment.

B.    Technisch methodologisch
De volgende kenmerken zijn als technische uitgangspunt voor de beoefening van Vipassana, waarbij de volledige afscheiding tussen kalmerende technieken en de begrijpende technieken in stand worden gehouden:
1)    Oplettendheid ontwikkelen met zo weinig mogelijk bewuste opbouw van concentratie          (vipassana sukha yanika);
2)      Opbouw van oplettendheid door gebruik te maken van moment tot moment bewustheid van wat er zich afspeelt bij de poorten van de zintuigen (dhammanupassana);
3)      Aansluitend op punt 2, m.n. bewustheid van het opkomen en verdwijnen van de vijf                    hindernissen en de vijf meditatieve factoren (dhammanupassana);
4)      Afstand tegenover de mentale objecten behouden door tijdig en consistent te gaan benoemen tot dat het moment aanbreekt dat de objecten sneller verdwijnen dan het mogelijk is om het te gaan benoemen.
5)   Aansluitend op punt 2 en 4 wordt tijdelijk concentratie (kanika samadhi) gevormd door de beoefening van moment tot moment oplettendheid over een langer tijdsbestek. Naar gelang het bereikte inzichtniveau kan de tijdelijke concentratie op een bewust moment de kracht van naderende concentratie (upacara samadhi) hebben.
6)   In alle situaties de Samatha buiten de Vipassana houden, ook in moeizame of geblokkeerde periodes wordt niet toegeven aan Samatha meditatie vormen om de verwerking te verzachten. De taak is om consequent de blokkade te blijven observeren tot dat deze zich vanzelf oplost door de kracht van volledig doorzien (abhisamaya). Vandaar geen integratie met metta meditatie of andere brahmavihara zolang het doorzien nog niet bereikt is.
7)      Zo min mogelijk zelf ingrijpen in het moment tot moment gebeuren en zoveel mogelijk trachten het gebeuren te laten zijn zoals het is, dan wel zonder identificatie met het gebeuren of toe-eigening van de ervaringen (viyoga);
8)      Terugkeren naar Kayanupassana (rijzen – dalen – zitten (staan)– raken – buigen  -strekken) alleen indien geen andere mentale objecten manifest zijn in het bewustzijn;
9)      Bij gelegenheden waarbij gevoelens of gedachten de overhand nemen in het bewustzijn, reageren door over te stappen naar vedananupassana of cittanupassana en de aandacht niet forceren om terug te gaan naar kayanupassana of de ervaringen proberen terug te herleiden naar kayanupassana;
10)   Theoretische onderbouwing over de inzichtniveaus en de Dhamma is niet noodzakelijk en alleen  van belang voor de begeleider, ter voorkoming van vorming van onbewuste verwachtingen en    conceptuele hechtingen.
11)   Ontwikkeling van de paramis gebeurt vanzelf op een geleidelijk wijze conform het niveau van    de bereikte inzichten en innerlijke bewustwording al dan niet door de begeleiding van een            geestelijke.
12)  Aandachtigheid op de paramatha dhamma objecten zitten (sta) (liggen) - raken eerst als    middel te gebruiken om de aandacht vrij te maken van concepten.

C. Uitzonderingen
In specifieke gevallen zijn er uitzonderingen voor yogi’s om de Vipassana te combineren en/of volledig te laten vervangen met Samatha:

1)      De yogi heeft ontoereikend volmaaktheden (parami) en verdiensten (punya) om zuiver            Vipassana te beoefenen.

2)      De yogi heeft lichamelijke pijnen buiten de meditatie om of is door ziekte geveld.

3)      De yogi is structureel niet instaat om te onthechten (vimoceti) van gedachten, gevoelens en      gemoedstoestanden.

4)      De yogi is niet in staat om wijsgelijk met hindernissen om te gaan.

5)      De yogi heeft een resolutie aangenomen om een bodhisatta dan wel een toekomstige Boeddha te worden.

Leraar leerling relatie

De volgende kenmerken maken deel uit van de relatie tussen de leraar en de yogi (begeleider en leerling):
1)      De relatie tussen leraar en yogi is gelijk aan die tussen ouders en kinderen, de essentie is de volledige verzorging van de mentale opvoeding van de yogi door de leraar. Terwijl de volgzaamheid en loyaliteit van de yogi is als die van een kind aan de ouders.

2)      De ethische normen die van kracht zijn tussen ouders en kinderen zijn in de relatie tussen leraar en yogi ook van kracht.

3)      Zoals kinderen de weerspiegeling zijn van het handelen van de ouders, zijn de leerlingen de bespiegeling van de leraar.

4)      Zoals de ouderen een voorbeeld zijn voor de kinderen, is de leraar een voorbeeld voor de leerling tot dat zij instaat zijn om de eigen ontwikkeling verder uit te bouwen.

5)      De relatie tussen yogi’s onderling zijn daarom ook onderhevig aan de normen die gelden tussen broeders en zusters onderling van een zelfde ouderlijk gezin.

6)      Zoals ouders financiële afhankelijkheid van de kinderen vermijden, vermijden ook leraren en meditatie begeleiders financiële afhankelijkheid van de yogi’s.

7)      Een leraar begeleidt niet een yogi ongevraagd, het verzoek van de yogi dient expliciet te zijn.

8)      Als een leraar zich voorgenomen heeft om iemand te begeleiden dan is de begeleiding tot aan het eind van het traject (het bereiken van de 16de ñana) tenzij de leerling het zelf opgeeft.

9)       Een traject voor meditatie begeleiderschap dient apart aan de leraar verzocht te worden.


10)   Een traject voor toekomstig leraarschap kan niet gevraagd worden aan de leraar, maar moet een initiatief van de leraar zijn om het aan te bieden.