maandag 25 november 2013

Wat is goed spreken voor een Vipassana yogi?

Acharn Amnart zei afgelopen zondag bij Dhammadipa dat de realisatie van de vierde edele waarheid (Magga Sacca) bestaat uit de realisatie van moment tot moment van het Achtvoudige Edele Pad (Ariya Athangika Magga) in ons hele wezen. Bij de realisatie van het pad van moment tot moment, krijgen wij het ​​juiste begrip van de werkelijkheid zoals die is, maar ook wordt gerealiseerd Juist Spreken, Juist Handelen en Juist Levenswijze. Zoals we weten, is onze geest in zijn algemeenheid altijd bezet door gedachten en persoonlijk belang, dit is de staat van onwetendheid (Avijja). Als er geen intentie aanwezig is om de geest te bevrijden van de staat van onwetendheid, dan zal inzicht (ñana) en wijsheid (Vijja) zich ook niet ontwikkelen. Deze onwetendheid belichaamt ook het gebrek aan intellectuele moraliteit (Buddhi), zijnde het onvermogen om te zien wat moreel goed is en wat moreel verkeerd is. In plaats daarvan is men alleen in staat om te herkennen wat ons eigenbelang is en wat schadelijk is voor ons eigen belang.

Dus om bevrijd te worden van onwetendheid moet men voornemens (Adithana) beschikken om inzicht (Ñana) te gaan ontwikkelen die tot analytische wijsheid (Pañña) kan leiden, en die uiteindelijk een moment van ultieme wijsheid (Vijja) produceert. Dit streven bestaat ​​uit het bijhouden van de 5, 5 +3, 8 of 10 leefregels (Sila) en tevens het consequent beoefenen van Vipassana om de ware aard van de geest en materie (Nama Rupa) te begrijpen. Dus het uitgangspunt is dat moraliteit niet iets is dat bestaat uit zichzelf, maar het is een eigenschap dat alleen is op te bouwen door disciplinering (Sikkhati) van het geestelijke en lichamelijke gedrag. Terwijl aan de andere kant het begrijpen van de ware aard van lichaam (Rupa) en geest (Nama) door middel van Vipassana, de mentale conditionering (Sangkara) die door onwetendheid wordt veroorzaakt uitwist.

In MN II.1.4. Potaliya Sutta staat er: " Beste leken, er zijn acht manieren om alle acties en activiteiten die door de Edele is afgekeurd te beëindigen . Wat zijn de acht ? . ....... Voor de toepassing van spreken van de waarheid , moet het vertellen van leugens worden opgegeven . Voor de toepassing van niet belasteren, moeten het belasteren worden opgegeven . Voor de toepassing van het niet begeren en onhebzuchtig zijn, moet begeerte en hebzucht worden opgegeven . Voor de bewaring van de onberispelijke non - aversie , moet verwerpelijke aversie worden opgegeven. Voor de bewaring van woedeloosheid en niet- boosheid , moeten kwade gedachten en boosheid worden opgegeven . Omwille van nederigheid moet eigendunk worden opgegeven . ..... "

In de morele vorming, heeft de Boeddha dus de vorming van juist spreken benadrukt . We zien dit in de Athangika Sila, die de vijf leefregels (Panca Sila) verder uitwerkt, waarbij het verkeerd spreken (Musavada) wordt toegevoegd met geen gebruik van harde woorden, geen zinloze praatjes , en het niet aanzetten tot laster die ruzies kunnen veroorzaken . Het is duidelijk te zien dat de geest van de gesproken taal in overeenstemming moet zijn met de algemene uitgangspunten van Juist Denken (Samma Sangkapa), die uit geweldloosheid (Ahimsa) , geen persoonlijk belang (Nekkhama) en vrij van kwade gedachten (Vyapada) bestaat, zoals ook door MN II hierboven getoond wordt.

Dat de disciplinering van de geest en spraak geen gemakkelijke taak is blijkt uit het feit dat in de Boeddha’s sangha nog tijdens zijn leven, onder zijn volgelingen het onderlinge belasteren door een monnik over andere volgelingen ook plaatsvond. De Kokaliya Sutta ( SN. 10 ) toont hoe een volgeling van de Boeddha de eerbiedwaardige Sariputta en Mogallana belasterde. De Boeddha reciteert dan een lang gedicht waarbij wordt aangetoond dat slechte kamma door spraak direct zal terug keren als slechte vrucht (Akusala vipaka). Het spreekt vanzelf dat slechte vruchten van handelingen als gevolg zal hebben dat er geen vooruitgang geboekt kan worden in de Vipassana training, de yogi mag dan gaan kijken naar de objecten van de geest zo vaak en zolang mogelijk, maar er zal geen wijsheid hieruit worden verkregen. Integendeel, ergere wanhopige situaties zijn eerder te verwachten .


De ware Vipassana yogi zal dus altijd bedachtzaam en oplettend zijn in spraak, ervoor zorgen dat het bericht vrij is van woede, negatieve wensen en beschuldigingen. Vrij van mentale gehechtheid aan wat er gezegd wordt, los van het idee dat het iemands eigen woorden zijn wat er gezegd wordt. Duidelijk ervoor zorgen dat geen kwaad, pijn en illusies worden veroorzaakt door de woorden , ervoor zorgen dat de essentie van het bericht is om uiteen te zetten wat goed is en wat verkeerd is in de zin van de ultieme waarheid (Paramatha Dhamma) . Hiervoor dient het ontwikkelen van zwijgzaamheid en niet reageren, welke de essentie is van de beoefening van de Edele Stilte (volledig zwijgzaamheid), het is een gereedschap om jezelf los te maken van de geconditioneerde behoefte om te reageren, hetzij goed of fout . Laat de Dhamma bij wijze van Kamma vanzelf vervuld worden.
Economische Crisis en de Boeddhistische invulling.
Geschreven in Amsterdam, 2009, voor de BUN

Zou de kredietcrisis vermeden kunnen worden door het dana principe? Deze vraag kan je eenvoudigweg met een nee kunnen beantwoorden. De vraag die mij door de organisatie werd gesteld berust vanuit boeddhistisch perspectief op drie fundamentele denkfouten:

1. Dat economie vrij zou zijn van de drie kenmerken die alle fenomenen gemeen hebben, m.n. veranderlijkheid, lijden en betekenisloosheid. Dit betekent namelijk dat een economische crisis altijd deel zal uitmaken van een door de mens bedacht systeem.
2. Om dana te kunnen geven moet men eerst iets bezitten. Voor een leek maakt dana deel uit van de activazijde en niet de passivazijde. Alleen bij de kloosters van de Sangha van monniken verschijnt dana op de passivazijde. Leningen door leken die de basis vormen van de creditcrisis worden juist aangegaan op de passivazijde om de activazijde te vergroten.
3. Dat de oorzaak van de kredietcrisis niet echt begrepen wordt, m.n. dat de crisis niet systeem gerelateerd is maar is gerelateerd aan de kenmerken van menselijke creaties.

De organisatie heeft tevens de vraag gesteld wat een boeddhistische invulling zou zijn voor de economie. Dit is iets eenvoudiger te beantwoorden omdat in de Tipitaka duidelijke aanwijzingen te vinden zijn over de inrichting van de micro economie, die toegeschreven worden aan onze leraar Sidharta zelf. 

Ik zal eerst proberen om mijn bewering over de denkfout hierboven te verduidelijken:
Als boeddhist ga je er vanuit dat elk economisch systeem (i.e. een min of meer coherent stelsel van conditioneringen) [sangkara] zijn oorsprong in de “mind” heeft [nama]. Alle systemen inclusief socialistische en andere altruïstische systemen zijn door de mens bedacht om de drie basis motivaties van boosheid [dhosa], hebzucht [lobha] en verblinding [moha] tevreden te stellen. Drie belangrijke versterkende motivaties zijn angst [bhaya], lust [raga] en egoïsme [sakatthaparata]. In die zin zijn het niet de economische systemen die de hebzucht aanwakkeren, maar het is de hebzucht van de mens zelf die het postmoderne kapitalisme voortbrengt. De menselijke uitgangspunten van boosheid, hebzucht, egoïsme, angst en onwetendheid worden veroorzaakt door de identificatie van ons bewustzijn [sanña] met de prikkelingen van de eigen zintuigen [salayatana]. Dit doet 
verlangen [tanha] en  vastgrijpen[upadana]ontstaan en hieruit ontstaat creatie of wording [bhava]. Dus in beginsel zijn alle denkbare systemen die door de geschiedenis van het menselijk handelen zijn voortgebracht, gemotiveerd uit zelfbehoud en eigenbehoefte. Daarom gaan uiteindelijk alle systemen op in tijdelijkheid, lijden en betekenisloosheid [anicca, dukha, anatta ].

Maar het is tevens fout om te denken dat de Boeddha rijkdom en vermogensgroei afwees en een leven in armoede voorschreef. De Boeddha had duidelijk een onderscheid gemaakt tussen leken en monniken, hij had voor beiden andere leefregels voorgeschreven. De lekenwereld was de plaats waar economische bedrijvigheid en reproductie van de maatschappelijk noodzakelijke voorwaarden plaatsvond, en de monnikenwereld was de plaats waar spirituele doelen werden bereikt, vrij van wereldse beslommeringen. De monnikenwereld die echter nog steeds deel uitmaakt van materie en bewustzijn [rupa nama], heeft voor haar fysieke bestaan de dana van leken nodig. Daarentegen ontvangen de leken als tegenprestatie de dhamma van de Boeddha en de nodige geestelijke begeleiding van de monniken. De Boeddha gaf duidelijke aanwijzingen aan de leken hoe ze de economie konden inrichten. Teksten hieromtrent in de Tipitaka zijn Diighajanu Sutta en Ujjaya Sutta, beide terug te vinden in Angguttara Nikaya, dus de Boeddha heeft juist de leken aangemoedigd om welzijn en welvaart te verbeteren. Cruciaal verschil met de klassieke economie zijn echter de doelen van de ontwikkeling en de wijze waarop deze activiteiten worden verricht.

Puur economisch gezien ligt de oorzaak van de kredietcrisis in de ongedekte hypothecaire leningen die door de banken en financiële instellingen aan elkaar worden doorverkocht, zuiver gebaseerd op de reputatie van de emitterende instelling, d.w.z. de bank die een pakket van ongedekte hypotheken samenbundelt en uitgeeft als waardepapier. Dit waardepapier wordt op basis van marktprijs doorverkocht aan andere instellingen die een renderend waardepapier nodig hebben– hoger dan de normale interbancaire rente- maar sneller verkoopbaar dan een aandeel of obligatie. Hierdoor zijn de in essentie waardeloze papieren over de hele wereld verspreid ter aanvulling van de activa bij banken. Op het moment dat de huiseigenaren hun rente verplichtingen niet kunnen voldoen worden de directe inkomsten van de waardepapieren geraakt, maar zolang de waardepapieren gedekt zijn door de reputatie van emitterende bank blijven zij hun marktwaarde behouden. De emitterende bank betaalt zijn rente verplichtingen aan de houders van het waardepapier uit andere bronnen, totdat er een moment aanbreekt dat de emitterende bank dat niet meer aan kan en in gebreke raakt. Op dat moment worden de waardepapieren waardeloos. Het geval wil dat banken en financiële instellingen deze papieren als onderpand voor hun eigen geldleningen elders bij andere financiële instellingen hebben geplaatst. Hierdoor worden de balansen van alle betrokken partijen geraakt; de banken zelf verkeren in de situatie dat hun leningen ongedekt raken en niet in staat zijn om per direct het onderpand aan te zuiveren. En zo ontstaat er een bankencrisis die uitmondt in een kredietcrisis, omdat banken niet meer instaat zijn om leningen aan te gaan (bij andere financiële instellingen) ten behoeve van hun beleningen.

Het valt niet te ontkennen dat de basisgedachte van emissie van bundels hypothecaire waardepapieren een ingenieus idee was, het transformeren van zwakke leningen in volwaardige financiering instrumenten die de economie een enorme schaalvergroting kon bieden. Echter het overmatig gebruik en misbruik hiervan heeft tot de crisis geleid. En hier komen we dus terug bij het economische perspectief van de Tipitaka, omdat het doel van het steeds excessiever wordende gedrag van lenen en belenen, niet gebaseerd is op ware noodzakelijke behoeftebevrediging maar bevrediging van zintuiglijke wensen. De klassieke economie maakt geen onderscheid tussen natuurlijke behoefte en zintuiglijke wensen, beiden verschijnen op de x as als factor vraag.

Voor ons als boeddhisten ligt ons persoonlijk heil in de “uitdoving” van de geest, dwz. opgaan in nibbana zonder ooit terug te keren in de materiële en geestelijke wereld, en niet in de bevrediging van zintuiglijke verlangens. Het wereldse bestaan is slechts een middel om uiteindelijk door wijsheid [pañña] in nibanna te geraken. Dit is dan ook de premisse van de boeddhistische economie: het creëren van meerwaarde ter facilitering van het spirituele doel, de realisatie van Nibbana. Vermogen, welzijn en welvaart is voor de boeddhist slechts een middel en nooit een einddoel, verder vermijdt de boeddhist gehechtheid [upadana] in de verhouding tot de economische middelen, hierdoor is de verhouding instrumenteel en onpersoonlijk.
Maar ondanks de gelijkmoedigheid [uppekha] ten opzichte van economische middelen, in Anggutara Nikkaya ii.69 verklaart de Boeddha dat er vreugde bestaat die toepasselijk is voor een leek:

1. Eigendomsvreugde [atthisukha], 2. Gebruiksvreugde [bhogasukha], 3. Schuldenvrije vreugde [ananasukha] en 4. Onschuld vreugde [anavajjasukha].

De Boeddha onderkende dat aan bezit en eigendom vreugde verbonden was en onderwees dus in feite matiging [santutthi] en beheersing van wensen [appicchata]. Net zoals bij de meditatie technieken waarbij hij de middenweg onderwees, wordt bij zijn economische adviezen aan de leken de nadruk gelegd op het vermijden van extremen, overmatigheid en ondoordacht handelen.

De insteek van de boeddhistische economie ligt dus niet zozeer in de systemen, maar in de moraliteit van de handelende persoon binnen elk economisch of sociaal stelsel. In zijn werk “Bhuddhist Economy” geeft de monnik Phrabhavanaviriyakhun de vier principes van boeddhistische economie aan:

1. IJverige verkrijging [Utthaanasampadaa]
Hiermee werd bedoeld behendigheid in het verkrijgen van meerwaarde op ethische grondslag. Specifiek werden zes bedrijfsvormen als onethisch bestempeld, m.n. wapenhandel, slavernij, verkoop van dieren aan het slachthuis, verkoop van geestverruimende middelen en verkoop van gif. Hoewel niet specifiek, werd echter ook een negatieve connotatie aan rentenieren toegeschreven. Activiteiten moeten geen leed veroorzaken bij anderen en andere wezens. Elke vorm van leed veroorzakende activiteit wordt vermeden, omdat het een voorwaarde is voor een zuiver bewustzijn.
2. Behoedzaamheid [aarakkhasampadaa]
Hiermee werd bedoeld behendigheid in het conserveren van de verkregen winst en rijkdom. Sparen of reserveringen maken voor tijden van nood is een devies uit Anggutarra Nikkaya iii.45. Onethisch wordt echter genoemd het hamsteren en ophopen van voorraden.
3. Waardevolle vrienden [kalyaanamittata]
Refereert aan waardevolle vrienden en kennissen die zowel materieel als spiritueel de eigen ontwikkeling mede kunnen helpen groeien. De vrienden die door de Boeddha aangewezen werden om erbij te blijven beschikken over de volgende eigenschappen van geloof [sadha]; leefregels [sila]; zelfopoffering [caaga]; en wijsheid [pañña].
4. Binnen de grenzen van het eigen vermogen [samajiivitaa]
Hiermee werd bedoeld de kunst om uitgaven te beheersen en te verdelen. De Boeddha zelf raadde ondernemers aan in de Singalovadaa Sutta om de verkregen winst te delen in vieren: een deel voor eigen noodzakelijk gebruik, twee delen voor herinvestering en een deel voor reservering c.q. sparen. In een ander relaas in Aadiya Sutta geeft de Boeddha de aanwijzing om het vermogen van de huishouding in vijfen te delen: Een deel voor direct gebruik voor eigen behoeftes, een deel voor vrijgevigheid aan vrienden en kennissen, een deel voor je eigen reservering, een deel bestemd voor specifieke doeleinden (hulp aan overige familie leden, houden van ceremoniën, overdracht van verdiensten enz.), en een deel voor het onderhouden van praktiserende monniken en asceten.

Uit de vier hierboven genoemde principes blijkt dat moraliteit en geestesbeheersing de spil vormt van de boeddhistische economische insteek. Dit is volledig in overeenstemming met de uitgangspunten van Ontstaan in Afhankelijkheid [Patticasammupadaa] waarbij materiële en spirituele wensen worden veroorzaakt door de identificatie van bewustzijn met het zesvoudig zintuiglijk bereik. Hierdoor worden de zintuiglijke wensen sterker dan de biologische basis behoeftes. Tevens ligt hier de basis voor boosheid, angst, verblinding, stommiteit en egoïsme. De niet spiritueel ontwikkelde persoon kampt met economisch onvermogen omdat hij/zij niet zijn eigen grenzen weet te bepalen, geen afstand kan doen van gevoelens en wensen. Hierop volgt dat deze persoon geen andere keus heeft dan zijn eigen begeertes en illusies na te jagen. Uiteindelijk spat dan de illusie uit elkaar. Dit zijn de vruchten van eigen handelingen (vipakka-kamma) gevangen in samsara.
F.L. Pryor beweert dat er een dialectische relatie bestaat tussen het niveau van welvaart en het aantal niet producerende kloosters en asceten die een maatschappij kan dragen. Daarom rekent de maatschappij op een minimale welvaart die nodig is om de opleiding en de ascetische praktijk van de monnikengemeenschap te kunnen blijven ondersteunen. De maximale kant is dat de rijkdom en welvaart tevens het maximale aantal niet-producerende monniken en kloosters kan ondersteunen. De Boeddhistische doctrine is daarom ook consequent in het stimuleren van bedrijvigheid en ontwikkeling zolang dit binnen de morele waarden vallen en de spirituele activiteiten ondersteunt.

Op basis van hierboven geschetste boeddhistische uitgangspunten voor de economie kunnen we globaal de volgende invulling aangeven:

1. De productie van grondstoffen, kapitaal en consumptie goederen wordt afgestemd op de noodzakelijke behoeftevoorziening. Exorbitante stimulering van de vraag door aanbodzijde economie wordt vermeden.
2. Financiële instellingen moeten minder gaan handelen in financiële derivaten en meer gaan handelen in directe zakelijke kredieten aan handelsbedrijven en productiebedrijven.
3. Financiële instellingen moeten minder afhankelijk zijn van de passiva zijde van andere financiële instellingen en geld aantrekken van spaarders en courant rekeningen van bedrijven.
4. Economische educatie gebaseerd op persoonlijkheidsontwikkeling, waarbij waarden als deugdzaamheid, wensen beheersing, verstandig overwegen, matiging, gemeenschappelijkheid, ijver, succes en het niet najagen van zintuiglijke prikkelingen de ideale kenmerken vormen. Anderzijds wordt op het materiële vlak duidelijk eigendom en bezit aangewezen als de grondslag voor gehele samenleving.
5. Stimulering van consumptieve leningen of aflossingsvrije hypotheken moeten worden terug gedraaid en anderzijds sparen en beleggen worden gestimuleerd.
6. Duidelijke overheidsmaatregelen zijn nodig om heilzame handelswaren en sectoren te stimuleren en schadelijke producten te ontmoedigen. Als richtlijn houdt men de notie aan, of leed zou kunnen worden veroorzaakt voor andere levende wezens of niet.
7. Herwaardering van de vrije markt in een deels gecontroleerde en deels vrije economie, waarbij de strategische bedrijven weer terug in handen van de gemeenschap vallen.