Dhammavisie van Dhammuttamo (v.b.a. adi ichsan)
Inleiding
De perikelen rondom de scheiding
van de oude groep Vipassana leraren heeft er toe geleid dat de voorheen
verborgen onderling verschillende Dhammavisies van de leraren openbaar zijn
geworden. Dit heeft nu tot gevolg dat het duidelijker is geworden welke soort
Vipassana hier bij Dhammadipa en door mij onderwezen en begeleidt wordt.
Hierdoor is bij mij de behoefte ontstaan om te verduidelijken waar ik voor sta
en waarom ik de mening er op nahoud dat mijn Dhamma belevenis niet verenigbaar
is met de beoefening van sommige van de voormalige collegae leraren. De
verschillen zijn op drie fronten zichtbaar: 1. Sociaal –religieus; 2.
Methodologisch – technisch; 3. Leraar – Leerling relatie. Het spreekt vanzelf
dat ik als bestuurder van Dhammadipa ervoor zal zorgen dat de uitvoering van de
genoemde visie gewaarborgd blijft als de inhoudelijke lijn bij Dhammadipa,
zolang het resonantie vindt bij de Stichting. Hieronder zullen de
uitgangspunten op deze drie gebieden verder gespecificeerd worden. Het spreekt
vanzelf dat het moeilijk wordt voor mij om yogi’s te begeleiden die een andere
insteek prefereren, zij worden geadviseerd om naar andere leraren te gaan.
Sociaal
– religieus
De volgende kenmerken maken deel
uit van de maatschappelijke visie:
1. Leken
en monniken vormen twee verschillende levenssferen, waarbij de interactie
tussen de twee geformaliseerd worden in protocollen.
2. Sangha
is alleen van een gemeenschap van monniken en pas in de tweede instantie een
gemeenschap van edele personen (vanaf sotapanna) bestaande uit verlichte
leken en verlichte monniken.
3. Leken
gemeenschappen heten purisa en leiden een actief beroepsleven in de
samenleving die tevens als bron voor hun broodwinning fungeren.
4. Alleen
de Sangha van monniken en nonnen is gerechtigd om dana te ontvangen,
leken leraren en begeleiders ontvangen geen dana behalve als het
ongevraagd gegeven wordt.
5. Leken
leraren geven de leerstof kosteloos zonder te bedelen voor dana van de
yogi, het bedelen is een prerogatief van de Sangha.
6. Leken
en leken leraren, ongeacht edele persoon of niet, worden voor hun ethische
ontwikkeling begeleid en bewaakt door een geestelijke (monnik of non) die lid
is van de Sangha.
7. Elke yogi houdt persoonlijk binding met de
Sangha (d.w.z. actief een tempel steunen) om ervoor te zorgen dat hun ethische
ontwikkeling gelijkmatig groeit met de meditatie beoefening.
8. Een
groep leken leraren, waar edele personen samen met wereldse personen
samenwerken, is geen Sangha maar een Purisa, zonder consequenties van
een Sangha.
9. Leken
leraren, ongeacht edele personen of niet, zijn ondergeschikt aan de Sangha en
accepteren het laatste woord van de Sangha in Dhamma kwesties.
10. Purisa,
zowel voor de leraren als de yogis, hebben geen legitimiteit om Dhamma
uitspraken te doen.
Methodologisch – technisch
A.
Invalshoek
De volgende kenmerken staan als
uitgangspunt voor de invalshoek van de Vipassana zoals door mij wordt
onderwezen:
1) Het leertraject is het doorlopen van de 16
inzichtniveaus zoals in de Visuddhimaga is beschreven en afgeleid is van de ñanakatha
van de Patisambidha Magga Sutta.
2)
Non-sektarische benaderingen worden uitgesloten zoals
existentieel boeddhisme, boeddhistisch atheïsme, mindfulness, healing, rejuvenation
en fluister technieken.
3)
Boeddhistische kalmerende technieken en
concepten worden uitgesloten als meditatie objecten.
4) Benadrukken van passieve waarneming en non
interventie om acceptatie (patiggahana), zelfverloochening (nekkhama)
en geduld (khanti) te ontwikkelen.
5) De concrete uitvoering is een synthese van (1) de
leer van Acharn Naeb: onder alle omstandigheden vermijden van een lineaire concentratie
ontwikkeling; (2) de gevorderde techniek van Acharn Tong Sirimanggalo:
concentratie opbouw door aandacht te beperken op Sabhava objecten (raken
– zitten –rijzen - dalen); (3) de basis reactie van Mahasi Sayadaw: terstond
aandacht richten naar de zintuigenbasis waar een fenomeen aan het ontstaan is;
en (4) de basiseigenschap van oplettendheid zoals die door Acharn Sobhin Namto
en Acharn Mettavihari geleerd werd: van moment tot moment steeds in het hier en
nu verblijven, elk moment is een vers moment.
B.
Technisch
methodologisch
De volgende kenmerken zijn als technische
uitgangspunt voor de beoefening van Vipassana, waarbij de volledige afscheiding
tussen kalmerende technieken en de begrijpende technieken in stand worden
gehouden:
1) Oplettendheid
ontwikkelen met zo weinig mogelijk bewuste opbouw van concentratie (vipassana
sukha yanika);
2) Opbouw
van oplettendheid door gebruik te maken van moment tot moment bewustheid van
wat er zich afspeelt bij de poorten van de zintuigen (dhammanupassana);
3) Aansluitend op punt 2, m.n. bewustheid van het
opkomen en verdwijnen van de vijf hindernissen en de vijf meditatieve factoren
(dhammanupassana);
4) Afstand
tegenover de mentale objecten behouden door tijdig en consistent te gaan benoemen
tot dat het moment aanbreekt dat de objecten sneller verdwijnen dan het
mogelijk is om het te gaan benoemen.
5) Aansluitend
op punt 2 en 4 wordt tijdelijk concentratie (kanika samadhi) gevormd
door de beoefening van moment tot moment oplettendheid over een langer
tijdsbestek. Naar gelang het bereikte inzichtniveau kan de tijdelijke
concentratie op een bewust moment de kracht van naderende concentratie (upacara
samadhi) hebben.
6) In
alle situaties de Samatha buiten de Vipassana houden, ook in moeizame of
geblokkeerde periodes wordt niet toegeven aan Samatha meditatie vormen om de
verwerking te verzachten. De taak is om consequent de blokkade te blijven
observeren tot dat deze zich vanzelf oplost door de kracht van volledig
doorzien (abhisamaya). Vandaar geen integratie met metta
meditatie of andere brahmavihara zolang het doorzien nog niet bereikt
is.
7) Zo
min mogelijk zelf ingrijpen in het moment tot moment gebeuren en zoveel
mogelijk trachten het gebeuren te laten zijn zoals het is, dan wel zonder
identificatie met het gebeuren of toe-eigening van de ervaringen (viyoga);
8) Terugkeren
naar Kayanupassana (rijzen – dalen – zitten (staan)– raken – buigen -strekken) alleen indien geen andere mentale
objecten manifest zijn in het bewustzijn;
9) Bij
gelegenheden waarbij gevoelens of gedachten de overhand nemen in het
bewustzijn, reageren door over te stappen naar vedananupassana of cittanupassana
en de aandacht niet forceren om terug te gaan naar kayanupassana of de
ervaringen proberen terug te herleiden naar kayanupassana;
10) Theoretische
onderbouwing over de inzichtniveaus en de Dhamma is niet noodzakelijk en alleen van belang voor de begeleider, ter voorkoming van vorming van onbewuste
verwachtingen en conceptuele hechtingen.
11) Ontwikkeling
van de paramis gebeurt vanzelf op een geleidelijk wijze conform het
niveau van de bereikte inzichten en innerlijke bewustwording al dan niet door de
begeleiding van een geestelijke.
12) Aandachtigheid
op de paramatha dhamma objecten zitten (sta) (liggen) - raken eerst als middel te gebruiken om de aandacht vrij te maken van concepten.
C. Uitzonderingen
In specifieke
gevallen zijn er uitzonderingen voor yogi’s om de Vipassana te combineren en/of
volledig te laten vervangen met Samatha:
1)
De yogi heeft ontoereikend volmaaktheden (parami)
en verdiensten (punya) om zuiver Vipassana te beoefenen.
2)
De yogi heeft lichamelijke pijnen buiten de
meditatie om of is door ziekte geveld.
3)
De yogi is structureel niet instaat om te
onthechten (vimoceti) van gedachten, gevoelens en gemoedstoestanden.
4)
De yogi is niet in staat om wijsgelijk met
hindernissen om te gaan.
5)
De yogi heeft een resolutie aangenomen om een bodhisatta
dan wel een toekomstige Boeddha te worden.
Leraar leerling relatie
De volgende kenmerken maken deel
uit van de relatie tussen de leraar en de yogi (begeleider en leerling):
1)
De relatie tussen leraar en yogi is gelijk aan
die tussen ouders en kinderen, de essentie is de volledige verzorging van de
mentale opvoeding van de yogi door de leraar. Terwijl de volgzaamheid en
loyaliteit van de yogi is als die van een kind aan de ouders.
2)
De ethische normen die van kracht zijn tussen
ouders en kinderen zijn in de relatie tussen leraar en yogi ook van kracht.
3)
Zoals kinderen de weerspiegeling zijn van het
handelen van de ouders, zijn de leerlingen de bespiegeling van de leraar.
4)
Zoals de ouderen een voorbeeld zijn voor de
kinderen, is de leraar een voorbeeld voor de leerling tot dat zij instaat zijn
om de eigen ontwikkeling verder uit te bouwen.
5)
De relatie tussen yogi’s onderling zijn daarom
ook onderhevig aan de normen die gelden tussen broeders en zusters onderling
van een zelfde ouderlijk gezin.
6)
Zoals ouders financiële afhankelijkheid van de
kinderen vermijden, vermijden ook leraren en meditatie begeleiders financiële
afhankelijkheid van de yogi’s.
7)
Een leraar begeleidt niet een yogi ongevraagd,
het verzoek van de yogi dient expliciet te zijn.
8)
Als een leraar zich voorgenomen heeft om iemand
te begeleiden dan is de begeleiding tot aan het eind van het traject (het bereiken
van de 16de ñana) tenzij de leerling het zelf opgeeft.
9)
Een
traject voor meditatie begeleiderschap dient apart aan de leraar verzocht te
worden.
10)
Een traject voor toekomstig leraarschap kan niet
gevraagd worden aan de leraar, maar moet een initiatief van de leraar zijn om
het aan te bieden.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten